Ik heet Peter. Hoe heet jij?

Woensdagmorgen half elf: twaalf vluchtelingen, mannen en vrouwen, zitten in een lokaal van Christelijke Hogeschool Ede. Drie van hen komen uit Syrië,  twee komen uit Irak, twee anderen uit Iran.  Er zijn enkele vrouwen uit Eritrea bij en twee mannen uit Afghanistan. De meesten spreken elkaars taal niet en slechts een van hen spreekt Engels. Allen zijn ze gevlucht uit hun land, twee van de mannen zelfs met vrouw en kinderen. Ze verblijven in de noodopvang op het terrein van de Edese Mauritskazerne.

Vanmorgen hebben ze taalles: Nederlands. Een groep vrijwilligers verzorgt de lessen omdat ze vinden dat het voor de mensen die in Nederland mogen blijven van het grootste belang is dat ze goed Nederlands spreken. Enkele organisaties in Ede hebben gratis lesruimte beschikbaar gesteld. Zo ook de CHE. Maar hoe geef je les aan mensen die je niet verstaat en die soms ook jouw alfabet niet kennen?     

De docent staat op en zegt ‘goedemorgen’.  De Nederlandse assistent antwoordt met ‘goedemorgen’.  Na een aantal keren herhalen zegt de hele groep ‘goedemorgen’. Dan zegt de docent tegen zijn assistent terwijl hij wijst op zijn naamkaartje: ‘Ik heet Peter. Hoe heet jij?‘ De assistent antwoordt wijzend op haar kaartje : ‘Ik heet Gonda’.  Elke leerling krijgt  dezelfde vraag en na enige misverstanden geeft ieder op de vraag het juiste antwoord in wat op Nederlands lijkt. Dan gaat de docent verder met de opdracht ‘Loop naar de deur!,’ en Gonda loopt naar de deur. Vervolgens zegt de docent ‘loop naar je stoel’, en zij gaat zitten. Na een herhaling geeft de docent dezelfde opdrachten aan enkele leerlingen. Zo leren ze een beweging, een handeling of een gebaar te koppelen aan een Nederlandse zin: ‘wijs naar het raam’, ‘doe je jas uit’, ‘geef Athenas een hand’.  De  opdrachten worden steeds complexer en de docent herhaalt regelmatig. ‘Pak een rode appel en geef de appel aan Ahmed’. Het is wonderbaarlijk hoe snel de leerlingen Nederlandse woorden en zinnen oppikken. De opdrachten zijn soms kinderachtig maar het werkt. De meesten schrijven veel op om tussen twee lessen te kunnen oefenen. Door de rare opdrachten en de reacties van de leerlingen ontstaat er een informele sfeer waardoor ze gemakkelijk meedoen en fouten durven maken.  ‘Zet je muts af’ zegt de docent. Eerst wil de man met muts niet maar tien minuten later doet hij het toch.     

 

Peter Blokhuis, taalvrijwilliger